Tuindersgebieden

De identiteit van de Tuindersgebieden is beschreven in de welstandsnota 14. Tuindersgebieden.

U wordt geïnformeerd over het profiel van de Tuindersgebieden, de architectuur en wat de welstandsnota wil bereiken met de voorwaarden die zij stelt aan bouwen en verbouwen in de Tuindersgebieden.

Voorwaarden tuindersgebieden

Op deze pagina staan de voorwaarden in eenvoudiger taalgebruik. De stadsbouwmeester toetst de aanvragen aan de vastgestelde welstandsnota en de daarin vastgestelde voorwaarden. Alle vastgestelde voorwaarden waaraan de stadsbouwmeester toetst, vindt u bij 'meer informatie'.

Algemeen

  • Gebouwen moeten in samenhang met de terreininrichting (beplanting) een passend silhouet in het landelijk gebied vormen. 
  • Nieuwe toevoegingen en aanpassingen aan gebouwen en terrein kunnen eigentijds en functioneel zijn, maar moeten de aanwezige (karakteristieke) waarden behouden.

Ligging

  • Het groene en landschappelijke karakter van het tuindersterrein behouden en versterken. 
  • Bebouwing dient zorgvuldig te worden ingepast in het landschap / de omgeving.
  • Bebouwing ligt vrij of in clusters in het landschap.
  • Het individuele gebouw binnen een cluster is deel van het geheel en voegt zich hiernaar.
  • Hoofdgebouwen zijn nadrukkelijk georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte.
  • Bij wijzigingen en toevoegingen aansluiten op oriëntatie en ontsluiting van de bestaande situatie.

Massa en vorm

  • Gebouwen op het terrein kunnen individueel zijn, afwisselend en gedifferentieerd.
  • Gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm.
  • Gebouwen hebben een duidelijke geleding.
  • Wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, maat en schaal zorgvuldig afgestemd op het hoofdvolume.
  • Streven naar de ruimtelijke integratie van technische ruimten en installaties binnen het kassencomplex.
  • De kaprichting zoveel mogelijk parallel aan de kavelstructuur en haaks op de richting van de doorgaande openbare weg oriënteren.
  • Bij traliekassen en repeterende breedkapkassen dienen de kappen een gelijke vorm, goot- en nokhoogte te hebben.
  • Bij kassen gesitueerd achter woonbebouwing dienen de goot- en nokhoogte bij voorkeur onder die van het hoofdgebouw van de woning te blijven.

Details

  • De details van de (hoofd)gebouwen zijn zorgvuldig en gevarieerd.
  • Ontwerpaandacht voor alle details bij de (hoofd)gebouwen.
  • Nieuw– en verbouw dienen architectonisch aan te sluiten op de omgeving.
  • Kleuren moeten een rustig natuurlijk palet vormen en passen in het landschapsbeeld.
  • Aanpassingen en toevoegingen moeten de architectonische kwaliteit van het gebouw evenaren en passen in stijl, details, kleur- en materiaalgebruik.

Materiaal en -kleurgebruik

  • Gebouwen op een terrein moeten harmoniëren in materiaal- en kleurgebruik.
  • Materiaal- en kleurgebruik is terughoudend.
  • Materiaal- en kleurgebruik is per cluster in samenhang.
  • Bij kassen dienen de gevels alsmede dakhellingen een transparant uiterlijk te hebben, waarbij het interieur van buiten grotendeels zichtbaar is.
  • Uitgezonderd de constructie, dient bij een kas als materiaal hoofdzakelijk glas te worden toegepast.

Erfafscheidingen

  • Erfafscheidingen moeten een eenvoudige, open landelijke vorm met esthetische kwaliteit hebben die bijdraagt aan het landschapsbeeld/tuinbouwgebied.
  • Erfafscheidingen moeten de verweving van het erf in het landschap versterken en een onderscheid maken in voorterrein (meer versierd en tuinachtig, bijvoorbeeld haag of landelijk hek) en achterterrein (meer landelijk, bijvoorbeeld watergang of houtwal die vanuit het land doorloopt op het terrein).

Aanbevelingen

  • De terreininrichting is cruciaal voor de kwaliteit van het gebied en verdient net zoveel zorg als de bebouwing.
  • Verharding, beplanting en eventueel hekken, poorten versieringen en reclame-uitingen stralen een landelijke sfeer uit en zijn altijd eenvoudig van vorm en materiaaltoepassing.
  • Een terrein heeft vaak een interne ordening van meer als voortuin ontworpen en ingericht voorterrein en functioneler landelijk achterterrein; de (her)inrichting moet daarop voortbouwen.
  • De grenzen tussen de openbare weg en het private terrein (bijvoorbeeld muren en schuttingen) moeten niet hard en scherp afgebakend zijn; dit versterkt de informele landelijke kwaliteit.